“Tijdens de lockdown heb ik een archief aangelegd van de voorbije vijftig jaar, ik heb er maanden aan gewerkt. Wanneer ik al die foto’s terugzag, zag ik ook mijn hele leven voorbijflitsen. Ik vraag mij af waar die jaren naartoe zijn. Het leven gaat snel, zeker als je iets doet dat je graag doet. Ik kijk tevreden terug: ik heb het maximum gehaald uit de kennis en de middelen die we toen hadden.
Nog voor ons huwelijk hielp ik Jean al in mijn vrije tijd. Ik hielp de stoffen kiezen, deed zelfs de doorpas en poseerde voor de foto’s. Toen Steven geboren is, ben officieel in mee in het bedrijf gestapt. Op technisch vlak wist ik weinig van textiel, maar ik had wel een uitgesproken liefde voor mode. Als jong meisje nam ik de trein naar Brussel om kleren te kopen in de Nieuwstraat, toen nog een straat met mooie boetieks. Jean en ik hebben snel de taken verdeeld. Ik stond in voor de collectie en de opvolging van de productie zodat alles in het atelier op wieltjes liep, Jean nam de verkoop voor zijn rekening. We waren heel complementair. Ik zocht mijn inspiratie overal: op beurzen, in modetijdschriften, niet alleen nieuwe, maar evengoed heel oude. Soms kan een kraagje van vroeger net het bijzondere detail opleveren dat het verschil maakt. Ook reizen kunnen inspireren, zoals de prachtige kleuren van India. Ik was ook geïnteresseerd in wat de catwalk bracht, zelfs de meest ondraagbare creaties kunnen iets bijbrengen, ze geven een trend aan die je moet vertalen naar je eigen doelgroep. We hebben ons altijd gefocust op kwalitatieve, draagbare kleren die elke vrouw elegant kunnen maken. Een collectie is voor mij pas geslaagd als ze verkoopt, zo eenvoudig is dat.
Living als catwalk
“De eerste jaren hadden we weinig middelen en probeerden we de kosten zoveel mogelijk te drukken. Jean maakte de foto’s voor de catalogi. Als we naar de beurs in Milaan gingen, namen we de nachttrein om hotelkosten uit te sparen. We hadden toen ook geen showroom. We ontvingen de klanten in onze living die we omtoverden tot een soort catwalk met tafeltjes en stoelen, de modellen defileerden tussen de tafeltjes en kleedden zich om in de keuken. Voor de klanten die te ver woonden om naar Aalter te komen, organiseerden we verkoopdagen in hotels, in Brussel, Gent, Antwerpen en Limburg. Het feit dat we jarenlang zelf een multimerkenboetiek hadden in Aalter, heeft mij veel bijgebracht. Naast ons eigen label verkochten we er ook andere merken die ik op Trade Mart aankocht. Op zaterdag en zondagmorgen stond ik in de winkel. Voor mij was onze boetiek een belangrijke informatiebron, zo wist ik wat er leefde bij de consument. We hadden een heel divers publiek, jong en minder jong, slank en minder slank. Ik zag wat werkte voor welk figuur en voor welk type en hield daarmee rekening bij het ontwerp en de samenstelling van onze collectie. Na 7 jaar heb ik de winkel overgelaten omdat het teveel werd in combinatie met het bedrijf. We groeiden jaar na jaar. De deelname aan beurzen zoals Textirama hebben ons bedrijf in een stroomversnelling gebracht. We zijn een eerste keer verhuisd van de Maria-Aalterstraat naar de Bekaertlaan toen het bedrijf uit zijn voegen gegroeid was. Als bedrijf zijn we altijd heel flexibel geweest. Klanten die op zondag naar zee gingen, konden ’s avonds, bij hun terugkeer naar het binnenland, een tussenstop maken bij ons om hun bestellingen op te halen. We stonden altijd ten dienste van de klant. Veel klanten zijn vrienden geworden, en dat geldt ook voor ons personeel. We hebben hard gewerkt, maar ook veel plezier gehad samen. Dat menselijk aspect hebben we altijd heel belangrijk gevonden. Je moet meeleven met je personeel en elkaar vertrouwen. Dat kan alleen als je duidelijk communiceert en naar elkaar luistert.
Van minirok tot totaallook
“Vijftig jaar geleden was de mode totaal anders dan nu. De trends waren heel eenduidig en werden slaafs gevolgd door het publiek. Toen we startten, was de minirok razend populair. Alle vrouwen, jong of oud, dik of dun, droegen hem. Ook op het vlak van kleuren was er weinig variatie: elk merk bracht hetzelfde modekleur. De concurrentie was niet zo groot als nu. Er was nog geen sprake van totaallooks, het ging telkens om aparte stukken, wat ook inhield dat de collecties kleiner waren. Er verliep weinig tijd tussen de bestelling en de levering. Alles werd in ons atelier geknipt, genaaid en afgewerkt. Omdat ons klantenbestand bleef groeien, moesten we stilaan een deel van de productie uitbesteden aan andere Belgische ateliers. In de jaren tachtig evolueerde de mode naar totaallooks. Voor ons was dat een aanpassing. In het begin verliep dit wat chaotisch: het was even zoeken vooraleer alle stukken van de puzzel in mekaar pasten. Omdat de collectie groter en complexer werd, kon ik extra hulp gebruiken in de ontwerpafdeling. Nancy, die al enkele jaren ervaring in de verkoop had, is mijn assistente geworden. Het klikte meteen. Nu werkt ze als Head of Design samen met Steven, ze vormen een goede tandem.
In de mode zijn er altijd gouden jaren en moeilijke jaren. We zijn gestart in economisch moeilijke tijden, het was oliecrisis. Iedereen verklaarde ons gek toen we begonnen, maar wij geloofden erin en we zijn erin geslaagd om een gezond bedrijf uit te bouwen. We zijn altijd voorzichtig met onze middelen omgesprongen zodat we altijd een appeltje voor de dorst hadden. Ik denk dat die attitude vanuit onze opvoeding kwam. Mijn ouders hebben de oorlog meegemaakt en zijn van de “werken en sparen”-generatie. Ik was iemand die graag las, mijn moeder vond dit een onnuttig tijdverdrijf, er moest gewerkt worden. Ze had altijd wel een taak voor mij en als ik iets niet kon, moest ik het gewoon leren. Ik heb mijn kinderen ook met deze no-nonsense attitude opgevoed, maar ook met hoge dosis optimisme. Een positieve attitude helpt je vooruit in het leven. Zelfs nu, in moeilijke tijden, moet je altijd vooruitkijken. Na regen komt zonneschijn.”
De veerkracht van Paula
Dat Paula een sterke vrouw is, is een understatement. 20 jaar geleden zag ze de dood voor ogen toen zij en een vriendin tijdens een tocht door de woestijn in Mali overvallen werden. Toen Paula een geweer tegen het hoofd kreeg, had ze de goede reflex om “insjallah” te prevelen en genade te vragen aan haar overvallers. De twee reisgezellen werden niet geëxecuteerd maar werden ontvoerd en midden in de woestijn achtergelaten, met slechts een klein beetje water. Ze waren hun wagen en al hun bezittingen kwijt. Pas na twee dagen werden ze totaal uitgeput ontdekt door een nomade die hen het leven redde en hen naar de bewoonde wereld bracht. De nomade werd gul vergoed met een kameel en geiten en zijn gemeenschap kreeg een waterput waarrond een dorp ontstaan is dat Paula blijft steunen met de stichting die ze hiervoor opgericht heeft. Het typeert Paula: negatieve gebeurtenissen in haar leven geeft ze een positieve wending. “In Mali heb ik beseft dat ik een engelbewaarder heb, iemand hierboven die mij beschermt. Ik dank hem elke dag hiervoor. Toen ik op het vliegtuig stapte naar huis, heb ik dat trauma achter mij gelaten. Alles wat je overkomt in het leven, hoe erg ook, biedt inzichten. Ik kan loslaten en aanvaarden. In plaats van mij te wentelen in een slachtofferrol, ben ik dankbaar voor alle mooie dingen die mij overkomen.”